De tochten van de Willem Barents

naar het noorden (1878-1884)

door W. F. J. Mörzer Bruyns, conservator aan het Scheepvaartmuseum te Amsterdam


 
Op 31 mei 1884, juist honderd jaargeleden, vertrok uit Amsterdam de poolschoener Willem Barents voorde zevende maal naar het arctisch gebied. Hoewel het vertrek van de Handelskade feestelijk door een kapel werd uitgeleid en de burgemeester van Amsterdam tot de gemeentegrens met het schip meevoer, zou het de laatste tocht van de schoener onder Nederlandse vlag worden. Na zeven jaar en evenzoveel

  reizen was de publieke belangstelling voor de poolvaart zo verflauwd dat de organisatoren de tochten moesten staken. Daarmee kwam een einde aan de Nederlandse ijszeevaart beweging die in 1875 zo veelbelovend was begonnen. In dat jaar rustten de Britten een grootscheepse poolexpeditie uit. De schepen Alert en Discovevy, onder Sir George Nares, voeren naar Noord-Canada. Het doel was behalve het bereiken van de Noordpool ook het verzamelen van wetenschappelijke gegevens. Pogingen vanuit het Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (opgericht in 1873) om op een der schepen een Nederlandse marineofficier geplaatst te krijgen voor het 

opdoen van ervaring, waren mislukt. Dankzij contacten van het bestuurslid van het Genootschap, de oud-kapitein ter zee en lid van de Raad van State voor Marinezaken, M.H. Jansen (1817-1893), lukte het tóch om in 1875 een Nederlander naar het noorden te laten gaan. De vermogende Britse poolveteraan, Sir Allen Young, financierde met de eigenaar van de New York Herald en Lady Franklin, de aankoop en uitrusting van het stoomjacht Pandora. Young wilde bij King Williams-Land zoeken naar dagboeken die daar door de Franklin expeditie zouden zijn achtergelaten. De Engelsman Sir John Franklin was in 1845 uit Engeland vertrokken met twee schepen in een poging de Noord westelijke doorvaart te vinden. Deze route, benoorden Canada van de Atlantische naar de Stille Oceaan, was toen al jaren het doel van veel poolreizigers. Aanvankelijk hoopte men daarlangs de vaartijd tussen Europa en Azië aanmerkelijk te kunnen bekorten. Toen bleek dat dit door het permanente ijs niet haalbaar was, bleef men uit nieuwsgierigheid en eerzucht toch doorzoeken. De schepen van Franklin zijn spoedig door het ijs vernield en zowel hij als zijn manschappen zijn door scheurbuik, honger en uitputting om het leven gekomen. Het zoeken maar eventuele overlevenden van de expeditie heeftmeer dan tien jaar geduurd. Pas toen had men, door gevonden berichten en graven en contacten met Eskimo's, absolute zekerheid omtrent het lot van de Britten. Young was bereid om op de Pandora de Nederlandse luitenant ter zee 2e klasse L. R. Koolemans Beijnen (1852-1879) als officier mee te nemen. Het doel werd niet bereikt maar door contacten met de expeditie van Nares maakte Young zich verdienstelijk. De tweede reis met de Pandora, een jaar later, nu naar Smith Sound, werd óók door Beijnen meegemaakt. De bedoeling van Jansen en enkele andere leden van het Aardrijkskundige Genootschap was, om met dein poolvaart ervaren officier vanuit Nederland een expeditie uit te rusten. Er bestonden hiervoor verschillende beweegredenen. In de eerste plaats waren er mensen die zich ergerden dat Nederland als een der weinige westerse landen niet deelnam aan de poolvaart, terwijl er een historische traditie op dit gebied was. Anderen, en dat waren er velen, bleken gekrenkt in hun nationale trots. Niet alleen was het in 1871 een Noors kapitein (Elling Carlsen) geweest die de resten van het Behouden Huys van Willem Barentsz. had teruggevonden, maar Engelse, Noorse en Duitse poolvaarders kenden, vooral op Spitsbergen, ten onrechte namen toe aan kapen, eilanden en baaien. Daarbij werd vaak voorbij gegaan

3


4

aan de namen die al eeuwen eerder door Nederlanders waren toegekend. Het was vooral Jhr. mr. J. K. J. de Jonge, adjunct-rijksarchivaris , die deze gang van zaken betreurde. Hij pleitte ervoor monumenten te plaatsen op belangrijke, ooit door Nederlanders ontdekte punten. Zó zou de wereld herinnerd worden aan het Nederlandse aandeel in de ontdekkingen in het poolgebied. Weer anderen, waarbij Jansen en de hoofd directeur van het KNMI dr. C.H.D. Buys Ballot, vonden het van belang dat Nederland zou deelnemen aan de vergaring van wetenschappelijke gegevens. Ook bleken sommigen van mening dat de door de stoomvaart verwende jonge zeelieden gehard zouden worden doorenige tijd in het koude noorden te varen. Tenslotte was er nog het commerciële argument: de hoop dat er handelsverkeer tussen Nederlanden Siberië tot stand zou kunnen komen. Koolemans Beijnen, gesteund door Jansen en De Jonge, wierp zich op als propagandist van een Nederlandse poolexpeditie. Hij was vooral een voorstander van het verzamelen van wetenschappelijke gegevens in het Noorden, zoals door Buys Ballot omschreven. Beijnen heeft naar het publiek toe de nadruk gelegd op de gekrenkte nationale trotsen de gedenkstenen, omdat dit meer aansprak dan de waarnemingen. Jansen, De Jonge en Beijnen hebben geprobeerd het bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap tot het organiseren van een expeditie te bewegen. Ze zijn daarin echter niet geslaagd. De kosten warenhoog en het bestuur vond gedenkstenen zoveel inspanning niet waard. De heren hebben zich toen mét een aantal geestverwanten afgescheiden van het Genootschap en in maart 1877 het Comité voor de IJszeevaart, ook wel Hoofd-Comité genaamd, gevormd. Dit was in Den Haag gevestigd en spoedig werden in andere steden in Nederland z.g. plaatselijke comités opgericht met het doel geld in te zamelen voor een poolschip. Spoedig werd duidelijk dat een dergelijk vaartuig in Nederland niet voorhanden was en gezien het nationalistische karakter van de beweging was er geen denken aan een buitenlands schip te charteren. Hoewel het geld uit alle hoeken van het land binnenstroomde, zelfs uit Oost-Indië en België, was het bedrag eind 1877 volstrekt onvoldoende voor de bouw van een stoomschip. Men had toen f 32.000,- bijeen maar een geschikt stoomschip kostte ca. f 80.000,-. Omdat er geen weg terug was, besloot men een (veel goedkoper) zeilschip te laten  bouwen. In november 1877 bestelde het Hoofd-Comité bij de Amsterdamse scheepswerf Meursing & Huygens een schoener die Willem Barents werd gedoopt en in april 1878 werd opgeleverd. Het scheepje mat 78 ton, was 24 meter lang

 

en speciaal voor de vaart in het ijs versterkt. Het kreeg over de hele lengte een 1.80 meter brede dubbelhuid op de waterlijn. Er werden om de voorsteven zware ijzeren banden gelegd ter bescherming tegen het ijs en het provisieruim moest voor 18 maanden voorraden kunnen bevatten. Hoewel overwinteren niet de bedoeling was, bestond er altijd het risico van onvrijwillige insluiting door het ijs. Dankzij Jansen kon men de Koninklijke marine bij de uitrusting van het schip betrekken. Het Comité kreeg voedsel en uitrustingsstukken, waaronder kleding, in bruikleen. Alleen het verbruikte deel behoefde na de reis te worden afgerekend. Ook personeel werd door de Marine gedetacheerd. De commandant werd de luitenant ter zee le klasse A. de Bruijne en behalve Koolemans Beijnen ging diens ranggenoot Jhr. H. M. Speelman mee. Op voorstel van De Jonge werd een zoöloog aangetrokken voor het onderzoek naar en verzamelen van flora en fauna in het arctisch gebied ten behoeve van Artis.Zeedieren werden met een dreg gevangen. Om het binnenhalen daarvan te vergemakkelijken werd op het achterdek een donkey-ketel 


5


6

met stoomlier geplaatst.Voor het werken met de dreg werden twee Marker vissers aangemonsterd. Het Departement van Koloniën stelde een pas afgestudeerde officier van gezondheid ter beschikking als scheepsarts. Vanwege hun ervaringen met schoenertuig werden uit Vlissingen twee loods-kwekelingen aangezocht om mee te varen; een tonnen legger uit Nieuwediep completeerde de bemanning. Als laatste bemanningslid, hoewel geen zeeman, moet worden genoemd de Engelse fotograaf W.J.A. Grant. Hij had in 1876 samen met Beijnen op de Pandora gevaren en derhalve ervaring met fotografie in het poolgebied. De doelstellingen van het Comité waren behalve het plaatsen van de gedenkstenen, het verzamelen van wetenschappelijke gegevens en het (fotografisch) vastleggen van beelden van voor Nederland historisch belangrijke plaatsen. De gedenkstenen moesten komen op Amsterdameiland bij Spitsbergen, op de Oranje-eilanden en twee op Nova Zembla, één bij Kaap Nassau en één bij de resten van het Behouden Huys in Barentsz. IJshaven. Naast de door de zoöloog te verzamelen gegevens dienden de officieren voor het KNMI waarnemingen te doen betreffende meteorologie. fysische oceanografie (zoutgehalte en temperatuur van het zeewater op verschillende diepten)

en aardmagnetisme. Door bemiddeling van Buys Ballot werden daartoe in het buitenland instrumenten aangeschaft en de officieren in het gebruik daarvan onderricht. De tocht van 1878 voerde naar Jan Mayen, Spitsbergen, Beereneiland en Nova Zembla. De gedenksteen voor Amsterdam-eiland werd geplaatst, de andere moesten doorslecht weer en ijs mee naar Nederland terug. In de loop der latere jaren zijn ze op één na alle geplaatst. Barentsz. IJshaven is nooit bereikt. Op de eerste twee reizen van de schoener werden veel gegevens verzameld en in 1879 werd wereldnieuws gemaakt door als tweede schip het in 1873 ontdekte Franz Joseph-land te bereiken. De Bruijne durfde uit vrees door het ijs te worden ingesloten niet aan land te gaan, maar enkele toen ontdekte geografische punten kregen Nederlandse namen. In 1880 ging in de plaats van Grant de winterschilder Louis Apol mee naar het noorden. Hij heeft dat jaar enkele honderdenschetsen in waterverf en krijtgemaakt .Vanaf 1881 gingen kwaliteit en kwantiteit der wetenschappelijke waarnemingen achteruit, waardoor Buys Ballot enige afstand van de tochten nam en de houding tussen hem en Comité bekoelde. Dat zelfdejaar heeft het Comité de Vereniging 'Willem Barents' opgericht, waarvan het bestuur door de leden van het Comité werd gevormd. 

Hiermee was aan de ijsvaart beweging een juridische grondslag gegeven. Een plan van de Oostenrijkse poolvaarder Carl Weyprecht voor een internationale keten van waarnemingsstations rondom de pool uit 1875 had intussen gestalte gekregen. Het Internationaal Meteorologisch Comité, waarvan Buys Ballot deel uitmaakte, had de zaak opgenomen. Elf landen waaronder Nederland, kwamen overeen om in de winter van 1882-1883 twaalf stations te bezetten. Buys Ballot rekende erop dat Spitsbergen of Nova Zembla daartoe aan Nederland zou worden toegewezen. Beide eilanden waren voor de Willem Barents bereikbaar en de geleerde hoopte dat de schoener de expeditie zou transporteren. Dit weigerde het bestuur echter, mede door de bekoelde verhouding met het KNMI. Omdat de regering laat een subsidie beschikbaar stelde kon Buys Ballot zich pas op het nippertje definitief voor de internationale onderneming aanmelden. De stations op Spitsbergen en Nova Zembla waren toen al vergeven aan andere landen, zodat Nederland zich tevreden moest stellen met Dickson Haven, een eiland aan de monding van de Jennissei rivier in Noord-Siberië. Buys Ballot werd gedwongen voor het vervoer van de expeditie een Noors schip, de Varna te charteren. Dit is met de Nederlanders aan boord in het ijs van de Kara-zee vastgeraakt en later gezonken. De expeditieleden bereikten Dickson Haven nimmer maar hebben na overwintering op het ijs, met sloepen en sleden in 1883 heelhuids de bewoonde wereld bereikt. De tochten met de Willem Barents zijn daarna nog een jaar voortgezet, maar veel spectaculairs heeft zich niet meer voorgedaan. Tijdens de laatste tocht in 1884 had men voor het eerst het geluk de Karazee te kunnen binnenvaren, er was echter te veel ijs om Barentsz. IJshaven te bereiken. De schoener keerde in oktober voor het laatst in Amsterdam terug met aan boord een jonge ijsbeer voor Artis. Het schip werd opgelegd aan de Marinewerf en het bestuur beraadde zich op de toekomst. Toen bleek dat er bij de marine geen emplooi voor de Willem Barents was en er bij het Nederlandse publiek door uitblijven van spectaculaire resultaten geen belangstelling bestond voor een achtste tocht, besloot men het schip te verkopen. De Willem Barents is in juli 1886 te Amsterdam geveild voor f 2650,-. Dat is minder dan 10% van de bouwsom. De nieuwe eigenaar werd John Dowell, een visser uit Lerwick op de Shetlandeilanden. Hij heeft er korte tijd mee gevist en het daarna weer verkocht. In 1888 is de Willem Barents als William Barnet na ernstig doorbrand te zijn beschadigd, aan een Deen uit Skårupøre verkocht. Hij herdoopte de schoener Kate Fisher. Het schip is na 1894 niet meer te traceren. De Vereniging 'Willem Barents' is in 1886 opgeheven en met de opbrengst van het schip is in 1887 de Vereniging 'IJszeevaartfonds' opgericht. Het doel van deze vereniging was het ondersteunen en bevorderen van Nederlandse wetenschappelijke expedities in de IJszee. Het geld werd belegd en in de loop der jaren zijn kleine bedragen beschikbaar gesteld aan enkele projecten. Hierbij waren de uitgave van het wetenschappelijke rapport van de Nederlandse noordpool expeditie van 1882-1883 en een oceanografische expositie in Marseille. Pogingen een Nederlands marineofficier op verenigingskosten te laten deelnemen aan een buitenlandse poolexpeditie strandden telkens. Niet alleen was er gebrek aan plaats maar ook was het aantal marinemensen als expeditie lid ten opzichte van wetenschapsmensen in de loop der jaren sterk afgenomen. Omdat men geen zelfstandige toekomst meer zag voor het fonds, is de Vereniging 'IJszeevaartfonds' in 1918 geliquideerd. Het kapitaal, inmiddels aangegroeid tot bijna f 18.000,- werd aan 

7


8

het Aardrijkskundig Genootschap geschonken. De eigendommen van de vereniging, waaronder de glasplaatnegatieven van Grand en de notulenboeken, werden aan het Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum (thans Rijksmuseum 'Nederlandsscheepvaart Museum') in Amsterdam geschonken. Grant's foto's en de schetsen van Apol, beide in openbare verzamelingen in Nederland, en de illustraties door verschillende andere opvarenden in particulier bezit, in totaal bijna 600 afbeeldingen, zijn een boeiende en waardevolle herinnering aan het Nederlandse onderzoek van de IJszee in de 19e eeuw.

De vierde tocht (1881) onder bevel van L.t.Z. 1ste kl. H. Van Broekhuijzen

De vijfde tocht (1882) onder bevel van L.t.Z. 1ste kl. C. Hoffman

Schoenerschip Willem Barents

a. gebouwd voor rekening van het Comité voor de IJsvaart te 's-Gravenhage in 1878 te Amsterdam bij Meursing & Huygens, afmetingen 25 x 6.0 x 2.8 meter, bruto tonnage 80 ton

b. besteld 19.11.1877; kiellegging 1.12.1877; te waterlating 6.4.1878. Overdracht door werf aan Comité 25.4.1878; verhaald naar 's Rijkswerf voor laatste voorbereidingen 28.4.1878; le reis vertrek 5.5.1878.

c. houten zeilschip met schoenertuig speciaal gebouwd voor ijsvaart met o.a. een verdubbelde huid van 30 cm. boven tot 150 cm. onder waterlijn. De afmetingen van het schip waren gebaseerd op huisvesting van 14 bemanningsleden en uitrusting voor een verblijf van zo nodig 18 maanden in poolstreken. Daaronder te rekenen 19 ton victualiën; 25 ton steenkolen voor de donkey ketel; 6 ton water en 8 ton inventaris goederen. Vóór de tweede reis in 1879 werd de accommodatie door de toen geheten werf Huygens en Van Gelder vrij ingrijpend verbouwd. Onder andere kwamen op het poopdek een aparte hut voor de commandant.

d. Gedurende zeven achtereenvolgende jaren werd in de zomer een pooltocht ondernomen. Vertrekdata van Amsterdam en dag van aankomst te IJmuiden waren 5.5 - 12.10.'78; 3.6 - 22.10.1879; 3.6 - 30.9.1880 ; 7.5 - 26.10.1881; 9.5 - 19.10.1882; 5.5 - 5.10.1883; 31.5 - 17.9.1884.

e. Na laatste reis opgelegd waarschijnlijk bij Marinewerf Amsterdam; juli 1886 geveild tegen f.2.650,-; Nieuwe eigenaar John Dowell, zelfde naam; na brand verkocht: 1888 'William Barnet', eigenaar William James Adie, Lerwick; 9.5.1889 'Kate Fisher', eigenaar Hans Iversen, Skårupøre (Denemarken). Na 1893 geen melding meer, waarschijnlijk gesloopt.

Merkwaardigerwijs komt in Lloyd's Register van 1887 een 'Willem Barendts' voor, gebouwd 1878 te Amsterdam, afmetingen 25 x 6.3 x 2.8 meter, netto tonnage 107 ton, eigenaar John Breyer, jun., Londen. Waarschijnlijk toch hetzelfde schip, maar bewijs ontbreekt.

Gegevens: archief H. J. B.

Maatschetsen: C. H. L. Olling

 



Artikel in de

Rotterdamsche Courant

(1939)


De redding van Leigh Smith in de Poolstreek door de bemanning van de Willem Barents onder bevel van de Luitenant-ter-zee 1ste klasse C. Hoffman tijdens de reis van 1882.

Wetenschappen


Dr. W. H. Neale: een avontuur in de Poolstreken.

De Engelsche bladen hebben het overlijdensbericht van den geneesheer in ruste W. H. Neale, die een kleine 60 jaar geleden betrokken geweest is bij een interessant avontuur in het Noordpoolgebied, waarbij ook Nederlandsche Pool-onderzoekers een rol van beteekenis hebben gespeeld. Neale was n.l. een der deelnemers aan de reis van Leigh Smith, die in 1881 vertrok en bij Frans Jozef-land zijn schip, het jacht Eira, verloor. Na bij Kaap Flora te hebben overwinterd, werd den volgenden zomer in open booten de thuisreis aanvaard. Men slaagde erin de kust te bereiken van Nova Zembla, die aan den Westkant werd gevolgd tot Matotsjkin-sjar, de nauwe geul, die Noord-Zembla scheidt Van Zuid-Nova Zembla. Het toeval wilde, dat zich daar op dat oogenblik het Hollandsche Poolscheepje de Willem Barents bevond, onder commando van luitenant-ter-zee le klasse C. Hoffman. De Hollandsche reizigers ontdekten de menschen en booten van Leigh Smith en konden den schipbreukelingen een toevlucht aan boord van de Willem Barents aanbieden. Niet ver daar vandaan lag een Engelsch schip, de Hope, dat speciaal was uitgezonden om naar Leigh Smith en zijn expeditie uit te kijken. Men doet zich wel herinneren, dat in die jaren er van draadlooze berichtgeving geen sprake was en dat niemand in Engeland of in Nederland wist, wat er met Leigh Smith en de zijnen, die reeds in den nazomer van '81 hadden moeten terugkeeren, geworden was. Hadden de Nederlandsche zeelieden en geleerden aan boord van de Willem Barents de seinschoten van Smith niet opgemerkt, dan zou in deze wateren, waar het bijna altijd mistig is en het uitzicht buitengewoon onzeker valt te noemen, het kleine flottielje open booten wellicht niet zijn opgemerkt en hadden Leigh Smith, Neale en de anderen allicht den dood gevonden, ja men zou misschien nooit precies het lot van de expeditie hebben kunnen reconstrueren.

Het is een eigenaardigheid, waarop wij in vroeger jaren weleens meer hebben gewezen, dat men in Engeland de eer van de redding van Leigh Smith c.s. toekent aan de Schepelingen van de Hope, en vergeet, dat het 

 

Hollanders zijn geweest, die Leigh Smith en de andere schipbreukelingen uit het perikel hebben gehaald. Deze verkeerde lezing vinden wij ook in het doodsbericht van Neale in een der Engelsche bladen, hoewel het doodsbericht nog wel afkomstig is van den grooten kenner der Poollitteratuur dr. H. R. Mill. Wij moeten erbij voegen, dat in den tijd, waarin zich dit merkwaardige avontuur afspeelde, in Engeland zelf deze misvatting nog niet was geboren. Van Britsche zijde is n.l. toentertijd op allerhartelijkste en hoogst waardeerende wijze ons hoofdaandeel in de redding van Leigh Smith en de zijnen erkend. De Willem Barents had in het Noorden een wetenschappelijke taak af te werken en bleef dus voortgaan met haar werk; de Hope bracht de schipbreukelingen thuis. In het officiële verslag over de reis van de Willem Barents in 1882 vinden wij omtrent de redding van de bemanning der Eira o.m. het volgende vermeld door luit. t. zee 1ste klasse Hoffman zelf.

"Nauwelijks waren wii Kaap Matotsjka omgezeild (3 augustus 1882), of wij hoorden vele geweerschoten. Eerst meenden wij, dat de Russen aan den wal het geluk hadden gehad een kudde rendieren te ontmoeten en onder hen een slachting aanrichtten. De schoten bleven echter vallen, het was een geregeld snelvuur en de kijkers werden dus op den wal gericht. In de Westelijkste bocht van de Zuidkust der straat, besloten tusschen Zuilenkamp en Kaap Matotsjka, zagen wij verschillende menschen en eenige booten op het strand. In de verschillende reisbeschrijvingen heb ik tevergeefs naar een naam gezocht voor dien kleinen inham en ik zoude het Eira-baai willen noemen. Dadelijk gingen wij over den anderen boeg en stuurden naar de bocht en ankerden. Zoo spoedig wij begonnen te manoeuvreeren hield het schieten op, wel een bewijs, dat men onze opmerkzaamheid had zoeken te trekken. Een boot stak van wal en roeide naar ons toe. Allerlei gissingen werden aan boord gemaakt waaronder die, dat het de bemanning van de Eira zijn zoude. Meer waarschijnlijk echter was het de een of andere verongelukte. visser. Toen de boot naderde zagen wij er negen menschen inzitten; allen zoo zwart als schoorsteenvegers. Iedereen aan boord stond met belangstelling te kijken. Eindelijk zag ik voorop het woord Eira en dadelijk riepen wij uit volle borst een hartelijk gemeend hoera, hetwelk flink uit de boot beantwoord werd. Met tranen in de oogen kwamen sommigen aan boord over. Van den eenen kant hoorde men uitroepen van verwelkoming, aan den anderen ,,God zij gedankt", Daar de Hope nog in 't zicht was, liet ik dadelijk de vlaggen in top hijschen. Tot de negen man, die aan boord gekomen waren, behoorden kapitein Lofley en dr. Neale; Kapitrin Lofley was de sailing-master van de Eira. Beiden waren ook aan boord, toen dat schip in 1880 Frans Jozefland bezocht. Allen waren opgetogen van blijdschap, toen zij hoorden, dat in de verte de Hope lag, klaar om hen op te nemen en naar Engeland te brengen. Zoodra de eerste begroetingen voorbij waren, liet ik het aan Dalen over om voor hen te zorgen, deed een boot uitzetten en zeilde daarmede de baai in naar het strand, waar de overigen stonden. Naderbij komende gaven de roeiers weder een flink hoera, vijftien man stonden nog op het strand. Ik heette den heer Leigh Smith, gekleed in een zwarte gekleede jas met lorgnet op, van harte welkom en deelde hem mede, dat verderop, de straat in, de Hope ten anker lag, die slechts door Kaap Matotsjka aan hun oog was onttrokken. Ik vroeg hem, wat hij wenschte, of met de bemanning naar de W. Barents te gaan, of dat ik hem direct met mijn boot naar de Hope zoude brengen. Dit laatste werd verkozen. Leigh Smith en ik stapten nu in de boot en matrozen roeiden zoo hard ze konden rond Kaap Matotsjka naar de Hope"