Johan Gerhard Hendrik Hoffman

Gedoopt te Nijmegen op 19 juni 1799 BS 1830/1/50 en RBS 1171/235.

Hij wordt bij de Stedelijke Latijnsche school te Nijmegen als leerling ingeschreven op 17 augustus 1813.

Lidmatenregister Nederlands Hervormde kerk Nijmegen; op belijdenis aangenomen 2 april 1817, wonende in de Houtstraat, op attestatie naar Amsterdam op 17 april 1818.

Bijlage bij de huwelijksvoltrekking:

Certificaat Nationale militie d.d. 28 mei 1824. Wonende te Nijmegen, van beroep banketbakker. Tot heden niet opgeroepen en genen dienst heeft verplicht. Signalement: lang: 7 El 40 strepen, Aangezicht: Ovaal, Voorhoofd: Rond, Ogen: bruin, Neus: groot, Mond: gewoon, Haar: donderbruin, Wenkbrauwen: idem, Merkbare tekenen: den pink aan de linkerhand krom.

Een afschrift van de documenten bij de huwelijksvoltrekking werd op 4 februari 1937 uitgereikt aan de heer of mevrouw Vermaat die een nakomeling zou kunnen zijn van Jan André Johan Vermaat en Richardina Johanna Adriana Hoffman.

Zijn beroep was in 1830 en 1833 nog steeds banketbakker.

Zij woonde voor haar huwelijk te Utrecht. Haar - bij het huwelijk reeds overleden - vader was musicus. Haar moeder woonde in Emmerik.

In het orgaan van "De Graafschap" 1975 vinden we de publicatie: De mensen achter de afscheiding in Geesteren en Geselaar door W. Zondervan te Doesburg. Hierin wordt o.a. de gemeenschap in Lochum en een stukje van het leven van J.G.H. Hoffman beschreven.

In het negende deel van de publicatie 'De afscheiding van 1834' door dr. C. Smits (Dordrecht 1991, bladzijden 165-166, 219-231) wordt zijn leven zeer uitgebreid beschreven. Navolgend een uittreksel uit deze publicatie. Deze wordt aangevuld door de informatie uit een artikel van de hand van G.H. Ligterink 'De Oost-Indische buurt in Lochem' dat verscheen in het Jaarboek Achterhoek en Liemers nr. 4 (1981, bladzijden 85-94).

In 1832 woont hij in de Schoutensteeg wijk G nummer 127 (thans 2) te Utrecht, is daar banketbakker en wordt, met zijn echtgenote vermeld in het politierapport dat ondermeer de ledenlijst van het 'conventikel van Keja, Klijn en Ludwig' behelst.

Bij de geboorte van Johanna Beatrix Maria woonden zij in de Schoutensteeg wijk G 127 thans nummer 2 te Utrecht.

Reeds in een vroeg stadium is hij bekend met de arbeid en de strijd van Hendrik de Cock te Ultrum en zendt aan deze in maart 1834 een brief - uitgegeven in de bundel Overeenstemming der geloovigen van Nederland uitgedrukt in brieven (Ultrum 1834) - waarin hij zijn sympathie met diens streven kenbaar maakt. Zie: Hendrik de Cock - Verzamelde geschriften I, door D. Deddens, W. van 't Spijker e.a., Houten 1984, pagina 385, 405-407.

In 1835 verhuist hij met zijn vrouw en twee dochtertjes naar Lochem (Voorstraat 28) en verandert ook van beroep. Hij wordt - vermoedelijk op voorspraak van de Amsterdamse Reveilman Willem de Clercq, sedert 1831 directeur-secretaris van de Nederlandse Handel-Maatschappij- agent van deze instelling voor Lochem en omgeving. Daarnaast wordt hij fabrikant van calicots - een fijne linnenachtige stof geweven in stukken van 22,5 meter lang en doorgaans 85 cm breed - die vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw in Nederlands Oost-Indië op grote schaal werden gebruikt voor het vervaardigen van gebatikte sarongs. De calicots werden door de Nederlandse Handel-Maatschappij verscheept naar Nederlands Oost-Indië een daar met overheidssteun op de markt gebracht.

Hij betrok het villa 'De Pol' - een kapitaal pand gelegen aan het riviertje de Berkel dat bezig van deze eeuw werd afgebroken - en stichtte daar een weeffabriek met 14 weefgetouwen. Tegen 1840 bereikten de weeflonen en bijgevolg ook de inkomsten van de fabrikeurs record -hoogten.

Zijn volle neef Laurens Hoffman woonde in de Gemeente Brummen en was aldaar in 1834 griffier bij het Vredegerecht en assessor (wethouder) der gemeente.

In 1837 stond Abraham Faure Beeckman gehuwd met zijn achternicht Helena Aleida Hoffman te Voorst als predikant voor de Hervormde Kerkgenootschap.

Johan Gerhard Hendrik Hoffman's in 1834 overleden oom Gerhard Hoffman was ontvanger te Winterswijk en gehuwd met dominees dochter Dorotea van Hulst en neef Cornelis Hoffman is gehuwd met Wilhelmina Johanna Tulleken, dochter van de burgemeester van Winterswijk.

Zijn oom Peter Barthold Hendric Hoffman was lid van de raad van Zutphen 1832-1834 en gehuwd met: Ida Maria van Hamel, dochter van Mr. Nicolaas van Hamel ontvanger te Zutphen, rentmeester van het kapittel St. Marie te Utrecht 1776 en Magdalena Margaretha Schomaker (een welgestelde Lochemse familie?).

In 1839 werd Dr. Johan Frederik Hoffman aan het atheneum van Deventer tot hoogleraar benoemd. Hij overleed in 1841.

Te Doesburg woonde zijn oom Franciscus Gerardus Hoffman die tot zijn overlijden in 1845 aldaar advocaat was.

Zoals reeds opgemerkt kon worden is Johan Gerhard Hendrik zeer bewogen door en zeer begerig naar de waarheid van de Schrift en de genadeverkondiging van de Heere en Zaligmaker. Hij speelde een rol in de afscheidingsbeweging.

Op 1 januari 1839 schrijven zeven leden van de Hervormde gemeente te Geesteren een brief aan hun kerkenraad.

'De ondergeteekenden geeft aan ulieden vrijwillig en duidelijk te kennen dat hij zich overeenkomstig Art.2 van het Algemeen Reglement \'an het Ned. Herv. Kerkgenootschap van hetzelve hebben afgescheiden met het voornemen om zich te vereenigen met die gemeente welke door leer en wandel de bewijzen geeft, dat zij de van ouds in het land bestaan hebbende gereformeerde gemeente is.

Derk Meengs, Waander Kulsdom, Berend Karssenberg, Christina te Kaa, Dina Scheperije, Keingr Soetenhorst, Gerritje van Waveren.

In het archief van de Hervormde gemeente te Gelselaar en te Lochem vinden we geen enkel gegeven over de Afscheiding; in dat te Geesteren is het bovenstaande het enige. In Lochem zal de afscheiding op een soortgelijke wijze hebben plaatsgevonden.

Op 5 juni 1839 verschijnen in de vergadering van de classis Arnhem de reeds genoemde D. Meengs, J.G.H. Hoffman en E. Kolkman. Meengs (Geesteren) en Hoffman (Lochem) zijn door de groep Afgescheidenen gekozen tot ouderling, Kolkman (Gelselaar) tot diaken. Naar de gewoonte van die dagen in de classis Arnhem worden zij 'geëxamineerd' en geschikt bevonden te worden bevestigd. Dit laatste gebeurt donderdag 27 juni 1839 door ds. A. Brummelkamp te Lochem en wel in de woning van Hoffman, huize 'De Po1'. Laatstgenoemde datum is alzo die van de institueren der gemeente. De kerkelijke samenkomsten worden aanvankelijk op drie plaatsen gehouden - 's zondags en 's woensdagsavonds - in Geesteren bij Meengs, in Gelselaar bij Reint Breuker (huize Witman) en te Lochem bij Hoffman.

Hij nam deel aan de Classicale Vergaderingen der Ouderlingen, Diakenen en Manslidmaten der Christelijke Afgescheidene Gemeenten te Arnhem en Apeldoorn. en was ouderling en scriba van Lochem-Geesteren-Geselaar.

Het ontgaat de autoriteiten te Lochem niet dat er in 1839 en 1840 ten huize van Hoffman samenkomsten worden gehouden, die soms de omvang van twintig personen te boven gaan. Zeker wordt dit aantal overschreden als 17 mei 1840 Klaas Wildeboer - sedert 22 december 1839 predikant te Rijssen - de godsdienstoefening leidt. In het 8 september 1840 gevelde vonnis lezen we dat de beklaagden zijn:

I. J.G.H. Hoffman, 41 jaar, geboren te Nijmegen, wonende op den Pol nabij Lochem, fabrijkant en leverancier aan de Handelsmaatschappij'

2. Klaas Wildeboer, 30jaar, geboren te Oude Pekela, wonende te Rijssen 'bedienaar des Goddelijken Woords'.

Van de zijde van de 'gerechtsdienaars' die aanwezig waren en mede het proces-verbaal hebben opgemaakt, wordt verklaard, dat de vrouw van de kuiper Jan Derk Bokhorst uit Lochem op het terrein van 'De Pol' is gesignaleerd 'met iets onder een doek, dat ik voor een klein kind aanzag'. Getuige Jan Berend Groothuis, 27 jaar, meesterknecht in de fabriek van Hoffman zegt onder meer:....'Heb ook nog een vrouw binnen gelaten die iets onder den voorschoot droeg, doch weet niet wat...' Het voornemen de doop te bedienen wilde men blijkbaar zo veel mogelijk verborgen houden.

Beklaagde Hoffman:

'Ik bekenne dat te mijnen huize den 17en Mei eene vereeniging van personen heeft plaats gehad tot het houden van eene Godsdienst-oefening. Alle Zondagen heeft zoodanige vereeniging te mijnen huize plaats doch met niet meer dan twintig pcrsonen. Deze personen wachtte ik den 17en Mei weder doch daar ook Do. Wildeboer te mijnen huize kwam zijn er ook veele andere personen binnengekomen.'

Ds. Klaas Wildeboer verklaart onder meer het volgende:

'Ik bekenne ten huize van den heer Hoffman eene predikatie te hebben gehouden en te hebben gebeden. Ook heb ik Psalmen opgegeven die zijn gezongen. Hoe groot het getal der aldaar vergaderden was, of met welk doel zij daar waren samengekomen, kan ik niet verklaren. Ik heb aldaar een kind gedoopt.'

De rechtbank veroordeelt Wildeboer tot betaling van f 50,-boete, Hoffman tot f 8,-

Het ingrijpen van de justitie op17 mei 1840 heeft de gemeente er blijkbaar toe gebracht in augustus van dat jaar een request aan de Koning te zenden waarin volgens de gebruikelijke formulering, wordt verzocht haar 'als eene Christelijke Afgescheidene Gemeente in de Burgerlijke Maatschappij toe te laten en te erkennen. De ondertekenaars verklaren dat zij het Utrechtse reglement voor het hunne hebben aangenomen, dat zij hebben gekozen als predikant K. Wildeboer uit Rijssen alsmede de in de vorige paragraaf genoemde ouderlingen en diakenen en dat zij bereid zijn om bij eene erkenning in de Burgerlijke Maatschappg op eene geschikte plaats te Geesteren een kerkgebouw in gereedheid te brengen, terwijl zij tot zoo lang als plaats dier bijeenkomst aanwijzen de wooning van Derk Meengs, staande te Geesteren. De gemeente wordt erkend bij koninklijk besluit van 2l januari 1841.

In april 1841 woont de op 22 december 1839 tot predicant bevestigde Klaas Wildeboer in Lochum. De pastorie is een gedeelte van het door Hoffman gebouwde 'Sumatra' (thans Zutphenseweg 2) terwijl een ander deel van dit grote pand tot kerk diende. In augustus neemt Wildeboer een beroeping aan te 't Zand en vertrekt in september 1841. Na het vertrek van Wildeboer rijzen er grote moeilijkheden in de gemeente - deze zijn voornamelijk van financiële aard. De kosten verbonden aan de exploitatie van de 'Sumatra' gingen de gemeente te boven. De groep Geesteren-Geselaar is niet bereid de lasten - voornamelijk rente en aflossing- blijvend mede te betalen. Terzijde merken we op dat de stichting van het gebouw 'Sumatra' des te meer onverantwoord was, daar dit, vanwege zijn excentrische ligging nooit een bedehuis van de gemeente zou zijn geworden. Na een bewogen vergadering op 28 november 1942 gaan Geesteren-Geselaar en Lochem uiteen.

Op de eerste vergadering van de (nieuwe) classis Varsseveld, eind 1842, komen de problemen aan de orde. Hoffman begeert te spreken over 'de interest van het te Lochem gebouwde huis (lees: kerk en pastorie). Hij verklaart hierdoor in moeilijkheden te zijn geraakt. Geesteren c.a. zal nog f 27,- betalen - immers, zij zal na 1842 zelfstandig haar weg gaan; de afgevaardigden van Aalten, Varsseveld en Winterswijk willen aan hun gemeenten het houden van een collecte voor de renteschuld van Hoffman voorstellen. Evenwel vindt de vergadering het van broeder J.D. Bokhorst onbillijk, onder de huidige omstandigheden interest te vorderen; zij geeft het advies hem 'alvorens dit geld ter hand te stellen te vermannen' (NCV 14 december 1842 art 7).

Hoffman had voor de bouw van 'Sumatra' geld geleend van het gemeentelid J.D. Bokhorst en de rest zelf betaald (wellicht eveneens met geleend geld).

Midden 1843 vindt deze zaak een vervolg. Hoffman is niet aanwezig; het blijkt dat hij 'onvergenoegd was op de gemeente of dezelve opzieners'. Men heeft zich niet gehouden aan de belofte een collecte te bestemmen voor 'Lochem'. De afgevaardigden verontschuldigen zich met te zeggen, dat zij het wel hebben voorgesteld, maar dat de gemeenten hiertoe niet geneigd waren. 'Eendeels om de zware lasten waarin zij zich zelven bevonden, anderdeels omdat naar de hunne wijze van zien, Broeder Hoffman zich zonder noodzaak in die moeilijkheden gewikkeld had, door te grote kosten die daaraan besteed waren (NCV 14 juni 1843 art 4).

Bokhorst vroeg reeds eind 1843 zijn geld terug. Op Hoffman drukten daardoor de exploitatie van twee dure huizen en de renteschuld van gelden die hij had opgenomen van Nicolaas Breebaart, koopman te Amsterdam. De pastorie bleef een paar jaar leegstaan.

In de classicale vergadering van maart 1844 deelt Lochem mede, dat Bokhorst onder cencuur is gesteld, aangezien zij de f 1000,- die hij voor de kerkbouw had geleend, gerechtelijk heeft opgeëist, wat in strijd wordt geacht met 1 Corinthiers 6 vers 1-8.

Zijn volle neef Laurens Hoffman werd in 1845 benoemd tot Burgemeester van Brummen

De laatste notulen van de kerkenraad te Lochum zijn die van 18 april 1847. Hoffman - die op dit tijdstip ongetwijfeld reeds plannen tot emigratie heeft gehad - sluit zich feitelijk aan bij het voorstel van de classis tot ontbinding van de gemeente.

Emigreerden in 1848 naar Amerika. In de 'Staat van Landverhuizing' Gelderland 1848 wordt hij 'behoeftig en minvermogend' genoemd (RA Gelderland: Archief Gedeputeerde Staten van Gelderland 'Stukken betreffende Landverhuizers 1816; 1832-1851'. In het archief van de C.A.G.K. te Winterswijk wordt een brief bewaard van H. de Jongh, gedateerd 23 augustus 1853, geschreven uit Rochester, New York, waarin deze ondermeer bericht dat hij bij aankomst in de stad New York in juni 1851 enige bekenden vond, onder andere de heer Hoffman die te Lochem gewoond heeft ... Die vrienden deden alle moeite mij in New York te houden ....

Remigreren en verhuizen vervolgens naar Utrecht.

Zij verhuizen komende van Utrecht in 1856 naar Rotterdam en wonen op de Nadorstlaan 76 en de Crispijnlaan 113 (zou in Cool zijn). Hij is gedetacheerd bij het Ministerie van Justitie (BS 106-221, 115-2280).

Het gezin met 4 kinderen verhuist in 1858 komende van Rotterdam naar de Hoogewal 50x te 's Gravenhage. Hij is dan geëmployeerd bij 't Ministerie van Justitie (BS 1849-1859 deel 20 folio 100). Naar verluid op de Staatssecretarie.

Zie het archief van het ministerie van justitie over een toewijzing in 1868 van een pensioen van f 200,-- aan de weduwe. 4 dochters. Zij woont dan met enige van zijn kinderen in 's Gravenhage aan de ...... (zie Lubberhuizen-van Gelder, aa 10 nov 1967?)

In de overlijdensadvertentie van de Weduwe wordt vermeld dat hij Ambtenaar is bij de Hoogen Raad van Adel.

Kort na zijn overlijden erven in 1868 zijn kinderen door versterf van zijn broer Hendrik Reijnders Hoffman die een vermogen van circa f 20000,- nalaat.

De weduwe woonde in 1883 met haar dochter Maria Wilhelmina in de Oude Molstraat 3a te 's Gravenhage.

Nalatenschap Richardina Johanna Adriana Bettmann weduwe Hoffman:

Memorie van successie R.A.J. Bettmann: zij laat f 400,- aan meubilaire goederen na. Heeft 12 kleinkinderen.